“Hey, Engels prinsesje: hoe is ie nou?” Lees ik op mijn telefoon terwijl ik met mijn kop in de voorjaarszon in een open dubbeldeksebus door London rijd. Daar ben ik voor mijn werk. Tijdens de rit zuig ik alles op wat ik zie: de bruisende straten, de rode telephone boots en de weidse parken in fel groen. Mijn gedachten schieten terug naar zijn vraag. Een vraag waarvan ik de diepere laag direct begreep, hij was er immers bij: de week ervoor.
Vanaf onze eerste ontmoeting wist ik dat er iets met hem was. Mike, mijn toenmalige partner had mij wel het een en ander over hem verteld. Maar bij die eerste kennismaking wist ik het ook. Er hing iets rond hem heen, en wat dat dan was, kon en kan ik nog steeds niet onder woorden brengen. Of misschien durfde ik dat niet: het zei namelijk ook zoveel over mij. Dat mijn vriend zijn beste vriend was, liet hij me goed merken. “Mike is mijn vriend: maak hem niet verdrietig” gromde hij me dikwijls toe. Zonder aanleiding en toch accepteerde ik het, want hij was nu eenmaal Johny.
Standaard bestelde hij een dubbele wodka met een glas melk, chocomelk en colaatje erbij – en dat in de eerste ronde, vroeg in de middag. Grootse verhalen, dolle grappen en aandoenlijke hebberijtjes en verzamelingen: alles wat hij deed was in your face! Afspraken met Johny verliepen chaotisch: hij was altijd gehaast, sprak in datzelfde tempo en bleef nooit lang hangen. Doordeweeks een van de beste stukadoors in de regio en in de weekenden – en ook steeds vaker doordeweeks – leefde hij het leven zonder grenzen, en pleegde zo roofbouw op zijn lichaam.
Het was een warme zomeravond. Spontaan – want plannen was voor Johny geen optie – gingen mijn vriend en ik op bezoek bij hem en zijn nieuwe vriendin. Ze woonden in een bungalowpark. Op onze blote voeten banjerden hij en ik over het terrein. Terug bij de anderen vierden we een feestje in het gras. We lachten, dansten, slikten geestveruimende pilletjes en de vrienden vertelden elkaar sterke verhalen. Plots keek Johny me aan met een strenge blik: “Natalie, jij kunt zoveel beter dan dit.” En op dat moment begreep ik dat hij ook mijn vriend was.
Totaal ontheemd en niet bewust van waar ik was, ontwaakte ik maandag 26 maart 2007 in het ziekenhuis. Het voelde vredig, alsof ik wakker werd uit een droom waar alles fijn was. Op het opnameformulier stond: auto-intoxicatie, in spreektaal: zelfvergiftiging. ‘Johny, ben jij ook hier?’ vroeg ik hem met een grote glimlach. Hij was de eerste die ik zag van de vier mensen die naast mijn ziekenhuisbed stonden. Hij keek en glimlachte terug, maar antwoordde niet.
Hoe het zover heeft kunnen komen, vraag je je misschien af? Op dat moment – de nacht ervoor – was dat logisch voor mij. Ik was moe, heel moe. Dat diepe verdriet was er weer: het had me nooit verlaten. Het diepe en donkere van mezelf. Het diepe en donkere van de ander. Het diepe en donkere van de wereld. Ik was er klaar mee, dacht ik.
Is het niet ironisch? Op een dag in augustus, twee jaar later, waren de rollen omgekeerd. Nu bezocht ik hem in het ziekenhuis. Hij was al langer ziek, zijn nieren functioneerden niet, en praten deed hij ook niet. Zo kende ik hem ook: de momenten waarop hij stil naar binnen keerde, blijven me altijd bij. In zijn blik weerspiegelden zijn angsten, conflicten en diep verdriet. Maar die dag keek hij vredig, alsof hij wakker droomde over een plek waar alles fijn was. Johny zwaaide, en nog een allerlaatste keer keken we elkaar aan.
R.I.P. bijzonder mens, blije engel.
Natalie
*Uit respect voor mijn overleden vriend en zijn nabestaanden heb ik fictieve namen gebruikt in dit verhaal.